Geschoren

Elke ochtend voor dag en dauw,
de huid van slaap nog soepel,
scheer ik je weg en voel als nieuw.

Mijn hand streelt jouw zijdezacht gezicht.

Rond het middaguur werpen
eerste stoppels reeds hun schaduw.
Fijnschurend in de avond,
grof op de grens van nacht.

Rattenkoning

Nu de feiten zijn verdwenen
er geen waarheid
geen leugen is

De hele boel op drift
naar het eigen gelijk
uiteen gedreven

Het water aan de lippen
maar wat een grote dorst

Allah Akbar God is groot
oost west thuis best
het hoofd gedold tolt en rolt
alle straten alle staten

Holle Bolle Gijs
Magere Hein
dik dikker dikst
dun dunner dood

Schriftgeleerden
keukenmeesters en
zachte heel-

Muggenzifterij
schraalhans
builenpest

Over lijden

Krimpend in een bed vol zorg.
Pijn trekt door je zienderogen
zieltogend lijf.

Je hart alleen houdt stand,
waar het mijne overslaat
bij jouw zacht zachter zachtst
gefluister.

-Ik geef niet zomaar op-
klinkt als liefde.
-Ik ga voorlopig nergens heen-
een gelofte bij wat een afscheid lijkt.

Jij bracht mij tot leven,
Hield mij in de lucht.
Speelde, maakte kampvuren,
droeg een zachte sweater,
stond langs de lijn bij mijn geschutter.
Vergaf mij oorbellen en oogschaduw.

Dat was jouw ik hou van jou.

Maar jij zweeg over het waarom,
ik over hoe onbegrijpelijk dat was.

De taal die ik zo laat pas leerde lezen,
spreek ik nu pas echt met jou.
Veel te laat natuurlijk,
maar voor altijd vroeg genoeg.

Onderwereld

Angstig schreeuw ik wakker.
Hel verlichte nacht.
Zweet gutst uit mijn poriën,
Ruiten knallen uit hun sponning.

Walging vliegt en klimt,
kruipt door het verbrijzeld glas.
Handen voor het gezicht,
duik ik diep onder de dekens.

Aan de haren overeind gesjort,
mijn armen naar achteren gerukt.
Stekende pijn doorboord mijn hoofd,
weerhaken trekken mijn ogen open.

Felle vogels krijsen door de lucht,
slangen slijmeren langs mijn been.
Torren, spinnen kroelen over borst en buik,
ratten bijten zich in mijn armen vast.

Wormen wurmen zich door mijn huid,
Apen trekken vel van mijn gezicht.
Wee gevoel, mijn maag scheurt open,
bloed dat naar alle kanten spat.

De lucht ingezogen,
met de rug tegen de muur gekwakt.
Een spies boort zich door mijn keel.
Ik hang, voeten van de vloer.

Het gedrocht valt uit mijn maag,
een zwaveldamp stijgt op.
Het kijkt mij vol verachting aan,
barst uit in bulderend gelach.

Dan komt het weer op mij af,
drillend dreunend elke stap.
Terwijl ik het bewustzijn al verlies,
trekt de bek zich kwijlend open.

Routine

Lakens zeik van het koude zweet.
Gejaagd ontwaak ik in de ochtend,
uit de dood die mij op de hielen zit.

Stalen geesten met hun kille lach
hangen boven mijn bed, even nog.
Dan vervagen de contouren in het licht.

Een warme douche, een snel ontbijt,
de routine van de dag vangt aan.
ik leef op ingesleten zekerheden.

Maar vanuit de diepte echoot
de kale weerklank van de nacht.

Fin de siècle

Graal. Het ultieme orgasme,
dat over alle grenzen gaat.
De kleine dood, uitvergroot.
Necropolis opgegraven.

Wegen leiden naar zichzelf.

Geslachtsorganen in ieders huis.
een flitsende kut vol kleuren,
in elke hand een glimmende lul
Op afstand neuken wij elkaar.

Kisten zinken in het graf.

Trillend lillend gillend vlees,
Aangehaakt en uitgebeend.
Vleesverwerkende industrie
Vreesverwekkende gourmet.

En een pondje hart graag, slager.
Voor de hond.

Love will tear us apart

Drums en bas het fundament,
gitaar en keyboards het gebouw.
Jouw stem uit de kelder,
zet het geheel in vuur en vlam.

Ik zie jou voor het eerst.
Voel de kracht die herrijst
uit bergen as.

Even word jij mijn broer,
komen wij uit hetzelfde nest.

In onze ogen dooft hetzelfde licht.

Kennis

De spanning vloeide via onze tenen weg.
Wij schoven de gordijnen open.
De eerste dooi. Druppels
biggelden langs het raam.

Onzeker ontloken wij elkaar.

Toen kwam, terug van weggeweest,
die oude kennis, en joeg ons uiteen,
dreef elk terug naar zijn seizoen.

In het mijne sneeuwde het alweer.

Talen

Jij glimlacht en ik grijns terug.
Wij denken allebei
het onze.

– Weet je nog.
Toen we ook zo zwegen,
en wat dat betekende.

Jij grimlacht en ik grijns terug.
Wij zijn weer allebei
onszelf.

-Ik weet nog.
Toen wat onbereikbaar was,
ineens zo dichtbij leek.

Jij taalt er niet meer naar.

Gelag

Hij had gedronken gisteravond.
Zonder rekenschap,
als een ter dood veroordeelde zoveel.

De eerste glazen waren ontspanning,
een bevrijding van de druk,
de laatste regels van een moeizaam schrijven.

Toen volgde wat aan dronkenschap voorafgaat:
de langzame vertroebeling, het wankelen,
stotteren en steeds harder herhalen.

En tot slot zoals het altijd eindigt:
alsmaar voller vloeiend van keer op keer hetzelfde,
lege glas.

Icarus ontwaakt

Maar half wetend waar hij was,
zweet hij naar het venster,
laat de nachtkou binnen.

Hij kijkt omhoog en rilt.

Eén aarzelende seconde,
dan: de afzet en de sprong.
Wijduit strekken zich zijn vleugels.

Als was hij in mijn handen.

Hij tolt tuimelt in de diepte
-vliegen is toch niets gedaan.

Door de dampkring.
Een komeet.

Wat je al niet vergeten kan

Wat je al niet vergeten kan,
je door de dag heen helpt.
Struikelend van aangebrand
naar half gaar.

Routine, dan chaos in een seconde.
Zelfs de kraan draait andersom
en alles stroomt omhoog,

even hard naar voren als in de achteruit.
Het leven leeft zo zijn leven,
maar dromen zijn pas echt.

Zweet

Schimmige handen steken
door mijn borst. Omklemmen
het hart dat samentrekt.
Overslaat. Wakker schrikt.

Rechtop aan een dunne draad,
wis ik het zweet van mijn gezicht.

Wat ’s nachts zo overdadig stroomt
Lekt nog geen druppel overdag.

het donker krijgt meer en meer gelijk.