Koudslachter

Oud zeer zonder pijn,
prikkelend, het verdwenen been.
Ik sta op gelijk een geest,
en zijg verminkt ineen.

De deken ligt weer stil en plat.
Na wondvocht en gangreen,
ben ik koudgeslacht.

Verdronken schaap aan het wad

Opgejaagd door wolven die verdreven leken.
Eerst één voor één, steken zij in roedels nu,
over de grens tot diep in het lage land.

Hoe jouw hele kudde aangevreten werd.
Je moeder, je zus de keel doorgebeten.
Wol van bloed doordrenkt .
De rest haastig achter het hek gezet.

Maar jij, noordwaarts opgejaagd,
een niet bestaande vrijheid tegemoet.
Dwars door de landerijen, sloten te ontwijken.
Over wegen met claxons en groot licht.

Kale plekken op je rug, witte plukken
aan het prikkeldraad.

Pegasus vermomd als schaap,
hobbelend.
Voor jou is het gelijk aan vliegen.

Waar de wereld langzaam leger wordt,
jij op het punt van uitputting staat,
openbaart zich daar: het Wad.

Instinctief waag jij de sprong:
de bodem is zacht en zuigt,
deze zee slechts een binnenzee.

Terwijl het zilt langzaam binnen dringt,
hoor je in de verte nog de wolven.
Huilend vanaf het Hogeland.

Voor L.V.