Jij trekt in vele dagen naar het zuiden
Ik naar het noorden in uren slechts.
Waar jij met de afstand groeit,
word je kleiner dicht bij mij.
De nacht vol van leven
en vol van nu.
Jij verdrinkt haast in het heden.
En ach, de dag.
Ik keer naar ons eiland.
Waar het strand,
eindeloos
het land tot stoppen dwingt.
Helden waren wij
gewapend met emmer en schep.
De wereld op onze hurken.
Vandaag als gelijken.
We springen. We botsen. We steken.
De koppen bij elkaar.
Wat tussen ons blijft,
is wat tussen ons gebeurd.