Donkersgang

Mijn gedicht Donkersgang heeft een oorsprong in de tijd dat ik in Groningen woonde en het studentenhuis waar ik woonde, tot de grond toe affikte. Ik was zelf op dat moment niet thuis. Wat ik in eerste instantie jammer vond, nu had ik al het spektakel gemist. Na de verhalen van mijn wel aanwezige huisgenoten die op het nippertje via de brandtrap naar buiten konden komen, was ik er toch wel blij om.
Ik bewoonde een heel klein kamertje op de zolder en had mogelijk als een rat in de val gezeten. Nu was ik slechts heel even onvindbaar geweest voor de hulptroepen.

Het volgende artikel komt uit het Nieuwsblad van het Noorden van 9 april 1985

Politie redt bewonders uit enorme vuurzee

Het gedicht Donkersgang is te lezen in mijn bundel Decennia

Deel de duif

Aan naties heb ik het land
en hecht aan religie geen geloof.
Als de waarheid van alle kanten komt,
kleuren rivieren zeeën rood.

In de diaspora van de jeugd
bouwen jullie bruggen met verhalen.
Wankelend boven het ravijn
komen jullie in verschillen nader.

Ik ben een oude man en weet
wat al niet is geprobeerd.
Dat zelfs de beste bedoelingen
worden gecorrumpeerd.

Ja, jullie duif zal ik wel delen,
hoop er maar het beste van.
Er is van alles dat mij wat kan schelen,
niets dat ik nog geloven kan.

Houvast

Hou mijn hand vast je hoeft
niet altijd aan te staan
scherp aan de wind te zeilen
aflandig steeds verder uit de kust

Hang maar aan mij je hoeft
niet altijd bang te zijn
als de kogels van alle kanten komen
keer dan je wang naar wie je kust

Vouw je vingers in de mijne
mijn nagels zijn al tijden in de rouw
als mijn greep voor altijd verslapt
vind dan jouw vrede in mijn rust

Weet dat ik heel erg aan jou
maar nooit zo aan het leven hing
jij hoeft alleen mij te missen
waar ik jou voor altijd kwijt zal zijn

De snode gast

Al was het feest reeds uren dood,
alle glazen, flessen leeg,
Ik was altijd de laatste gast.
-Je blijft toch hopen op
een soort van wederopstanding:
Een vergeten glas halfvol,
in de stortbak verstopte fles,
jutten wat de jagers lieten.

In een kil bed overwint de slaap.

Nu het feest der feesten,
nooit echt op gang gekomen,
al ras haar einde nadert,
-de laatste ronde aangekondigd,
het uitzwaainummer ingezet,
de eerste glazen opgeruimd,
de toegang aan de deur ontzegd.-
Blijf ik weer als laatste over,

of lig ik nu als eerste in het koude bed?

Over lijden

Krimpend in een bed vol zorg.
Pijn trekt door je zienderogen
zieltogend lijf.

Je hart alleen houdt stand,
waar het mijne overslaat
bij jouw zacht zachter zachtst
gefluister.

-Ik geef niet zomaar op-
klinkt als liefde.
-Ik ga voorlopig nergens heen-
een gelofte bij wat een afscheid lijkt.

Jij bracht mij tot leven,
Hield mij in de lucht.
Speelde, maakte kampvuren,
droeg een zachte sweater,
stond langs de lijn bij mijn geschutter.
Vergaf mij oorbellen en oogschaduw.

Dat was jouw ik hou van jou.

Maar jij zweeg over het waarom,
ik over hoe onbegrijpelijk dat was.

De taal die ik zo laat pas leerde lezen,
spreek ik nu pas echt met jou.
Veel te laat natuurlijk,
maar voor altijd vroeg genoeg.