In zijn diepste slaap tot hen geroepen.
Met gesloten ogen zwermden zij
als spreeuwen om hem heen.
Onweerstaanbaar naar hen gebogen,
hij verstond niet wat zij riepen.
Zij lieten hem bezeten achter
in de rafelranden van de nacht.
Maar nooit met rust. Dag in
dag uit proberend te begrijpen
wat hem toegeroepen was,
beheersten zij hem meer en meer.
Hij wilde bewegen zoals zij bewogen,
klinken zoals zij klonken.
Soms kwam hij in de buurt,
Ver verwijderd van iedereen.
Tot in een rusteloze nacht
zij weer aan hem verschenen,
hem alles gaven te verstaan.
Die ochtend is hij verdwenen
en nooit meer teruggezien.
Ze worden nog weleens gehoord,
zijn nagebootste klanken,
door een enkeling in diepe slaap.
Roepende.
Dag in dag uit.
Dag in dag uit.
Dag in dag uit.